‘Hallo, rooie hond, goede morgen!’ Het was een van de positiefste begroetingen waarop Wilfried Hendrickx me geregeld ’s ochtends trakteerde. Geen wonder dat hij niet bijzonder geliefd was bij Humo. Sterker, ik was de enige redacteur die bij de verhuizing naar een nieuw gebouw bereid was om samen met Wilfried één kamertje te delen. Zijn verbale baldadigheden gleden van me af en na een tijdje vond ik ze zelfs quasi-grappig. Ik was nochtans gewaarschuwd. De eerste keer dat Wilfried echt bij me in beeld kwam, was in mijn stamkroeg in Leuven. Wilfried was sportjournalist bij De Standaard geweest en had net zijn overstap naar Humo gemaakt. Een Standaard-journalist fluisterde me in het oor: ‘Pas maar op voor die man, die verziekt een hele redactie. In die man schuilt een duivel.’
Zo kwaadaardig was Wilfried nu ook weer niet. Hij jende en provoceerde graag en liet daarbij dan een sardonisch lachje zien. Buitengewoon irritant voor wie zich aangevallen voelde. Epater la bourgeoisie, noemden we dat toen nog. Hij verkondigde hardop het neoliberalisme, adviseerde stalinist Willy Courteaux ongevraagd de aankoop van aandelen, strooide te pas en te onpas met vrouwonvriendelijke citaten van Schopenhauer, zijn favoriete filosoof, pochte dat hij tegen zijn vijftigste dankzij de Beurs binnen zou zijn en probeerde me vorig jaar nog tijdens een werklunch uit te leggen dat egoïsme het enige juiste gedrag is voor de mens.
Wie dit leest, vraagt zich ongetwijfeld af: wat deed die rechtse klootzak op een progressieve redactie? Wel, hij maakte niet-ideologische spektakelinterviews, vol branie en altijd upbeat, met F1-racers, voetballers en literatoren. Op zijn favoriete lijstje stonden Adriaan van Dis en Freek de Jonge met wie hij bijna jaarlijks existentieel los kon gaan over zwaarwichtige onderwerpen, terwijl hij tegelijk de gesprekken spitant en leesbaar hield. Kortom, Humo-interviews op het scherpst van de snede. Hij schijnt ook als enige Belg een interview met Andy Warhol versierd te hebben en dan nog het langste en informatiefste gesprek ter wereld. Bewijs: een foto van Wilfried met Warhol. Zou het? Leep als hij was, vulde hij het onderhoud van een halve minuut (inclusief foto) op met citaten uit dikke boeken over Warhol, bang dat hij met lege handen uit Amerika terug moest keren. Het is lange tijd ‘ons’ geheimpje geweest.
Waarom wilde Wilfried op zijn vijftigste schatrijk zijn? Om eindelijk zijn enige en echte jeugddroom te realiseren: literator worden. Fictie schrijven zonder Warhol. Begin jaren 1970 was hij gedebuteerd met De goddelijke etter, een puberaal patserig verhaal vol seks, drugs & rock-’n-roll. Het boek had bij scholieren een zekere cultstatus maar viel verder in een diep gat. Meer dan twintig jaar later debuteerde hij een tweede keer, met De grote schoonmaak (Houtekiet); een verhalenbundel waarin het briljante ‘Taxi naar Titaoua’ staat. Het is een novelle die schreeuwt om heruitgave en thuishoort in een bloemlezing De 25 beste Nederlandstalige verhalen van na de Tweede Wereldoorlog. Een groot schrijver leek geboren.
Een vijandig, kregelig verlopen interview met W.F. Hermans, die hij nochtans kritiekloos bewonderde, leverde de zwaar onderschatte roman Het infrarood en het ultraviolet op. Het hoofdpersonage, alias Hermans, heette Malbrain. Alleen al om die naamvondst kon hij sarcastisch lachen. Met Hermans deelde Wilfried tot dwepens toe een zwartgallige kijk op mens en maatschappij. Luciditeit met een zwaar donkere rand. Toen literair succes uitbleef, werd Wilfried almaar bitterder. Iedereen was tegen hem! Dat klopte enigszins, maar hij had het er ook naar gemaakt. Vijanden zat! Maar puur literair was het onrechtvaardig.
Zijn laatste roman De solipsist (2016) was weer 100% geëxalteerde Hendrickx-literatuur. In een zeldzaam openhartig interview vol zelfkennis stelde hij zich daarover opmerkelijk kwetsbaar op, iets wat ik zelf nooit met hem had meegemaakt: ‘Er zijn momenten dat ik ervan overtuigd ben dat ik een denkend brein in een fles ben, en dat al wat mij omringt, de voorwerpen, de natuur, de anderen, niet meer dan mijn hersenspinsels zijn. Daar bestaat een geleerde term voor: solipsisme.’ Het is wh ten voeten uit.
En toch. Wilfried was ook een charmante, onderhoudende, passievolle, liefhebbende, dankbare, zorgende en dienende man. De vleesgeworden paradox. Toen hij Ghislaine Nuytten de eerste tv-aflevering van haar modeprogramma Blikvanger had zien presenteren, sloeg in huize Hendrickx de bliksem in. ‘Ik werd ter plekke van de canapé geslagen.’ Hij ging haar meteen voor Humo interviewen, zelfs tegen de wil van hoofdredacteur Guy Mortier in. Er was geen houden aan. En ja hoor, toen hij Ghislaine sluw vroeg hoe je dat nu doet, defileren, en ze dat spontaan in alle onschuld voordeed voor hem, sloeg de vonk over. Ik heb de plotse omslag voor mijn ogen zien gebeuren. Uit de onverbeterlijke cynicus sprong een volbloed romanticus tevoorschijn. Hij liep dansend en zingend ons kantoortje in, ik was geen rooie hond meer en er was nog maar één gespreksonderwerp: Ghislaine. Eerst dacht ik aan een bevlieging, maar zoals steeds schreef Wilfried alles wat hem in de ban hield in hoofdletters: Ghislaine was Zijn Absolute Liefde. En ze is dat tot het barre einde gebleven.
Hoewel hij had gezworen na de commerciële flop van De solipsist nooit nog te publiceren, - hij was intussen abrikozenboer in Zuid-Afrika geworden! - heeft het lot er anders over beslist. Ghislaine kreeg de zeldzame ziekte pulmonale hypertensie. Een lijdensweg die ruim tien jaar lang duurde tot ze in januari 2022 voor zijn eigen ogen in de wachtkamer van het ziekenhuis dood neerstortte. Wilfried hield er een dagboek over bij en schreef op basis daarvan het huiveringwekkende Vaarwel, Ghislaine. De schrijver-journalist-boer was een zorgzame mantelzorger geworden. Wilfried zei me toen hij het manuscript inleverde: ‘Het waren tien afschuwelijke jaren, maar, en het klinkt misschien gek, ik had ze niet willen missen. De ellende bracht ons nog dichter tot elkaar.’ Die woorden resoneren nog altijd in mijn oren.
Fysiek zag hij er toen, midden 2022, topfit uit, hij was al babbelend weer zijn eigen spottende zelf – of toch de helft ervan – en het leek erop dat na een half jaar de scherpste kantjes van de rouw begonnen te slijten. Het bleek de zoveelste maskerade. Op 23 juni jongstleden mailde hij me, een paar dagen (uren?) voor zijn dood: ‘Zonder mijn allerliefste Ghislaine hoefde het voor mij niet meer. Ik heb het zonder haar geprobeerd, maar het lukt niet.’
Leo de Haes